Oppositie tegen DSM 5
Sinds
18 mei 2013 is de vijfde en nieuwste
(Engelstalige) editie uitgekomen van het
diagnostisch handboek voor psychiatrische aandoeningen, de Diagnostic
and
Statistical Manual of Mental Disorders (DSM 5). De voorgaande edities
zijn zeer
invloedrijk geweest en hebben een grote mate van standaardisatie
aangebracht in
de diagnoses van psychiatrische aandoeningen. Verwacht wordt dat de
nieuwste
editie wederom zeer bepalend zal zijn in de geestelijke
gezondheidszorg. Toch
is niet iedereen even blij met deze nieuwste versie van de “bijbel van
de
psychiater”. En het zijn niet de minsten die kritiek hebben. De
belangrijkste
tegenstander is de Amerikaanse psychiater Allen Frances, voorzitter van
de
commissie belast met het samenstellen van DSM-IV (publicatie in 1994).
De
kern van Frances’ commentaar is tweeledig. Zijn eerste
kritiekpunt is dat in de nieuwste editie de diagnostische drempels zijn
verlaagd. Hierdoor dreigt overbehandeling van gezonde mensen of
patiënten met
een milde aandoening. Daarbij is er kans op onderbehandeling bij de
groep
ernstig zieke patiënten, o.a. doordat het budget beperkt is (in ieder
geval in
de Verenigde Staten, maar dit gaat zeer waarschijnlijk ook op in andere
landen). Als reden voor deze verruiming van de criteria geeft Frances
dat de
groep mensen met lichte psychische problemen interessant is voor
farmaceuten omdat
de kans dat
medicatie aanslaat bij deze groep mensen maar liefst 65% is. Bij de
patiënten met
een echte stoornis is dat veel minder. Hij vreest dan ook voor nieuwe
modeziekten (was ADHD dat niet, evenals aan autisme verwante
stoornissen?). Het
hoeven natuurlijk niet louter financiële motieven te zijn die ervoor
gezorgd
hebben dat de criteria verruimd zijn. Als farmaceut of arts/behandelaar
wil je
natuurlijk ook graag mensen helpen. Maar niet ieder ongemak behoeft
behandeling. Het voorkomen van overbehandeling moet echter wel met
beleid
gebeuren. Bij ernstige psychiatrische aandoeningen is er namelijk geen
sprake
van over-, maar juist van onderbehandeling. Zo krijgt in de V.S.
slechts een
derde van de mensen met een ernstige depressie enige vorm van
behandeling en
bestaat de gevangenispopulatie voor een groot percentage uit
psychiatrische
patiënten.
Het
tweede kritiekpunt van Frances is meer fundamenteel van
aard. In het verleden, in ieder geval in de jaren zeventig en eerder,
waren
diagnoses en behandelingen binnen de psychiatrie niet
gestandaardiseerd. De
diagnose en behandeling waren “expert opinion-based” en verschilden per
land en
zelfs per instituut. Met de introductie van de DSM-III in 1980 kwam er
een
einde aan deze diagnostische willekeur en trad de psychiatrie toe tot
de
moderne evidence-based medicine. Toch loopt de psychiatrie nu tegen een
drempel
aan. Diagnoses zijn tegenwoordig weliswaar gestandaardiseerd, maar nog
steeds
gebaseerd op symptomen en niet op objectief af te nemen biologische
testen. Dit
is een kritiekpunt dat ook gedeeld wordt door Thomas Insel, directeur
van het
US National Institute of Mental Health, ’s werelds grootste
onderzoeksorganisatie op het gebied van psychische aandoeningen (New
Scientist,
3 mei 2013). Er valt een vergelijking te maken met de “normale”
geneeskunde.
Neem als voorbeeld het symptoom “pijn op de borst”. Dit zou natuurlijk
kunnen
duiden op een hartinfarct of angina pectoris,maar er zijn vele andere
aandoeningen die tot dit symptoom kunnen leiden. Te denken valt
bijvoorbeeld
aan spierpijn, een maagzweer, hyperventileren. Het spreekt vanzelf dat
ieder van
deze aandoeningen een andere behandeling behoeft, zo is paracetamol een
prima
middel tegen spierpijn, maar zal het bij een hartinfarct hooguit de
pijn
maskeren maar zeker niet genezen (daarentegen werkt acetylsalicylzuur
stollingsremmend op het bloed en is daardoor nuttig na een
hartinfarct).
Hyperventilatie vergt weer een totaal andere behandeling, paracetamol
zal hier
niet veel uitrichten. Gelukkig zijn er geschikte testen om deze
aandoeningen
van elkaar te onderscheiden, hoewel dat zeker niet altijd goed gaat.
Precies
aan die testen schort het bij psychiatrische aandoeningen.
Bij
gebrek aan biologische testen gaat men uit van de
symptomen en baseert daarop de behandeling. Wonderlijk genoeg gaat dat
nog
regelmatig goed. Toch is het zeker niet ondenkbeeldig dat verschillende
aandoeningen met een andere fysieke/biologische component dezelfde
symptomen
opleveren. Dientengevolge zouden bijvoorbeeld de symptomen die we
samenvatten
onder de noemer “depressie” wel eens meerdere aandoeningen kunnen
omvatten. Aan
de andere kant is over het functioneren van het brein en de stoornissen
die
daarin te vinden zijn nog steeds zoveel onbekend dat het ook mogelijk
is dat er
geen biologische basis is voor bepaalde psychiatrische aandoeningen.
Een
geneesmiddel zou dan waarschijnlijk weinig zin hebben, en een andere
therapie
is geïndiceerd.
Mijns
inziens levert het gebrek aan kennis over een
biologische basis nog een extra probleem op, namelijk bij de
ontwikkeling van
nieuwe medicatie. Als er verschillende onderliggende biologische
processen zijn
met dezelfde symptomen, is er een gerede kans op het missen van
werkzame
geneesmiddelen, zo zal een drug bij de een wel werkzaam zijn en bij de
ander
niet. Interessant in dit verband is dan ook om te constateren dat
psychotrope
medicatie over het algemeen wel de symptomen verlicht, maar niet
geneest. Het
is erg lastig de werkzaamheid van een geneesmiddel statistisch te
onderbouwen
als de patiëntenselectie niet goed is. Een complicerende factor is
bovendien
dat de proefdiermodellen van psychiatrische ziektebeelden mogelijk niet
correct
en in ieder geval hoogstwaarschijnlijk overgesimplificeerd zijn. Zo is
binnen
het depressieonderzoek (en de verwante angst- en posttraumatische
stressstoornis) stress als oorzakelijke factor heel populair, en worden
de
proefdieren aan allerlei (vaak fysieke) stressoren onderworpen. Maar
wat als
dat een misvatting is? Man- vrouwverschillen zijn ook heel lang
veronachtzaamd,
maar er blijken wel degelijk verschillen in ziektebeeld te zijn en dit
heeft
mogelijk gevolgen voor de geschikte behandeling. Een
andere mogelijke verklaring voor de al dan niet
vermeende toename van psychische problemen is denk ik gelegen in de
toename van
de complexiteit van de maatschappij, tezamen met een voorkeur voor een
“perfecte” mens die hierin goed gedijt. De biologische werkelijkheid is
echter
weerbarstiger dan ons ideaalbeeld. Mensen zijn nu eenmaal verschillend,
er is
nu eenmaal diversiteit (nodig). Sommige mensen passen hierdoor
misschien niet
zo goed in het keurslijf waarin de moderne maatschappij hen dwingt, en
dit
levert problemen op. Vraag is dan of je de persoon moet behandelen (die
eigenlijk niets mankeert maar gewoon een biologische variatie heeft),
of dat je
de maatschappij anders moet inrichten. Iets dergelijks betoogt
bijvoorbeeld ook
Trudy Dehue van de Rijksuniversiteit Groningen. Een voorbeeld: slaap-
en
waakritmes verschillen, en hier is ook een biologische basis voor. De
maatschappij is helaas voornamelijk ingericht op ochtendmensen. Moet je
avondmensen
dan dwingen in het stramien van vroeg opstaan en vroeg naar bed (wordt
waarschijnlijk dan vroeg op en laat naar bed) waardoor ze gaan
disfunctioneren
en ongelukkig worden? Of zoek je een andere oplossing, bijvoorbeeld in
het zelf
kiezen van begin en einde van de werkdag? Te denken valt overigens dat
avondmensen in bepaalde beroepen juist excelleren, zoals in het draaien
van
nachtdiensten in de verpleging, als nachtwaker, de horeca etc. Even een
evolutionair uitstapje: waarschijnlijk was het evolutionair nuttig als
een
(relatief kleine) groep mensen een typisch avondmens was. Die konden
prima ’s
nachts de wacht houden terwijl de rest van de bevolking rustig kon
slapen.
Ook
de Maastrichtse hoogleraar Psychiatrische Epidemiologie
Jim van Os heeft problemen met de rigide maar niet op wetenschappelijk
verantwoorde waarnemingen gestoelde diagnoses in de opeenvolgende
DSM’s. Dit
zegt Jim van Os over schizofrenie: “Schizofrenie is geen hersenziekte
zoals de
ziekte van Alzheimer. Het is ook lang niet altijd een diagnose voor het
leven”.
(Medisch Contact 2010). Bij Alzheimer worden defecten/veranderingen
gevonden in
de hersenen bij autopsie. Voor veel psychische aandoeningen is dat veel
problematischer. Zijn er veranderingen bij depressie, schizofrenie,
persoonlijkheidsstoornissen,
autisme ( de laatste drie zijn volgens de gangbare inzichten aangeboren
en niet
te genezen), en zo ja, is het dan reversibel? Hoe dan ook zijn de
hersenen veel
plastischer dan vroeger gedacht. Zelfs voor Alzheimer wordt door
sommige wetenschappers
gedacht dat de verschijnselen (deels) reversibel zouden kunnen zijn.
Bronnen:
Frances A. The past, present and future of psychiatric diagnosis. World
Psychiatry 12:2 June 2013.
New Scientist van mei 2013:
http://www.newscientist.com/article/dn23487-psychiatry-divided-as-mental-health-bible-denounced.html#.Ue-_Saz-Tpc
Stumpel
M.W. Antidepressants
revised; a quest for better treatment of depression. Masterscriptie
Universiteit van Amsterdam en Rijksuniversiteit Groningen, januari
2011.
Interview
met Jim van Os. Medisch Contact 2010.